Wanneer men denkt aan de Apollo 17-missie, verschijnen meestal de beelden van maanwandelingen, maanwagens, en astronauten die geologische monsters verzamelen. Apollo 17 was tenslotte de laatste bemande reis naar de maan, een technologisch hoogtepunt en het slotstuk van een tijdperk. Toch bevindt zich achter deze bekende gebeurtenissen een fascinerend, maar minder belicht verhaal: dat van vijf kleine, harige astronauten die mee vlogen.
Hun namen waren Fe, Fi, Fo, Fum en Phooey, vijf pocketmuizen die deel uitmaakten van een wetenschappelijk experiment met als doel ons begrip van ruimtevaart en menselijke overleving te vergroten. Ze zette geen poot op het maanoppervlak, maar hun reis was allesbehalve minder betekenisvol.
Waarom muizen naar de maan?
De aanwezigheid van muizen aan boord van Apollo 17 was geen toevallige aangelegenheid of publiciteitsstunt. Ze maakten deel uit van het zogenoemde BIOCORE-experiment: het Biological Cosmic Ray Experiment. De centrale vraag van dit experiment was hoe levend weefsel reageert op kosmische straling buiten het beschermende magnetisch veld van de aarde. Tot dan toe hadden mensen al meerdere malen de ruimte bezocht, maar het langdurig verblijven in de diepe ruimte, ver van de natuurlijke stralingsschilden van de aarde, was nog altijd onvoldoende begrepen. Aangezien toekomstige interplanetaire reizen enorme doses kosmische straling met zich mee kunnen brengen, was inzicht daarin cruciaal. Muizen werden gekozen omdat ze een gelijkaardig biologisch reactiesysteem hebben als mensen en snel celveranderingen vertonen die iets zeggen over stralingsschade. Pocketmuizen (ook gekend als kangoeroemuizen) waren bovendien bijzonder geschikt door hun kleine formaat, lage voedingsbehoefte en fysiologische veerkracht. Hun namen kregen ze van NASA-medewerkers, waarschijnlijk geïnspireerd door een speels rijmpje, maar achter de kinderlijke klank schuilde serieus wetenschappelijk onderzoek. De bedoeling was om de muizen aan kosmische straling bloot te stellen tijdens de reis en na terugkeer hun cellen te analyseren op afwijkingen, DNA-schade en stralingsgerelateerde effecten. Hun bijdrage vormde een essentiële stap in het begrijpen van biologische risico’s bij ruimtevluchten.
Speciaal dierenverblijf
Voor deze missie werd een speciaal levensondersteuningssysteem ontworpen, een afgesloten cilindervormige module die de muizen moest voorzien van alles wat ze nodig hadden: zuurstof, voedsel, temperatuurcontrole en monitoring van hun toestand. De cilinder bevond zich in de Command Module, waar ook astronauten Gene Cernan, Harrison Schmitt en Ronald Evans verbleven. De muizen konden niet door de astronauten worden verzorgd; het systeem moest volledig autonoom functioneren. Dat maakte het experiment zowel technologisch uitdagend als kwetsbaar: elke fout zou levensgevaarlijk zijn voor de dieren. Naast de muizen bevonden zich in de cilinder ook stralingssensoren en biologische weefselmonsters. Door implantaten konden onderzoekers achteraf exact bepalen welke hoeveelheid straling elke muis had ontvangen. Tussen de technische complexiteit en de enorme belangen van Apollo 17 was deze kleine levensmodule een stil maar waardevol onderdeel van het geheel. De muizen symboliseerden de combinatie van menselijk vernuft, nieuwsgierigheid en wetenschappelijke vooruitgang die het Apollo-programma kenmerkte.
De reis naar de maan en de ervaringen van de muizen
Op 7 december 1972 steeg de Saturnus-V-raket op vanaf Kennedy Space Center, de nachtelijke hemel verlichtend met vuur en rook. Terwijl miljoenen mensen toekeken, werden niet alleen drie astronauten, maar ook vijf muizen de ruimte in gedragen. Tijdens de lancering ervoeren ze enorme trillingen en versnellingen, alvorens in een toestand van gewichtloosheid terecht te komen. Voor de muizen moet die overgang uiterst vreemd zijn geweest; dieren ervaren microzwaartekracht vaak anders dan mensen, en wetenschappers waren destijds nog volop bezig om de effecten daarvan te begrijpen. Gedurende de missie verbleven de muizen veilig in hun afgesloten module. Ze kregen geen direct contact met de astronauten, die overigens wel wisten van hun aanwezigheid en het belang van het experiment. Terwijl Cernan en Schmitt op het maanoppervlak werkten en rondreden met de maanwagen, cirkelden de muizen in de Command Module rond de maan samen met Evans. In totaal draaide de module meer dan 70 keer om de maan, waarbij de muizen constant werden blootgesteld aan diepe-ruimte-straling. In zekere zin waren zij, net als de astronauten, pioniers die een onbekend biologisch domein verkenden.
Terugkeer naar de aarde en onverwacht verlies
Na elf dagen in de ruimte keerde de Apollo 17-capsule terug naar de aarde en plonsde neer in de Stille Oceaan op 19 december 1972. Toen de module werd geopend en de levensondersteuningscilinder werd onderzocht, troffen technici de muizen levenloos aan. Ondanks alle voorzorgen en technisch vernuft had er zich een storing voorgedaan in het systeem dat hun overleving garandeerde. Het ging vermoedelijk om een probleem met drukregeling of zuurstoftoevoer, waardoor de muizen niet de hele reis konden overleven. Hoewel hun dood tragisch was en destijds zorg en teleurstelling opriep, betekende dit niet dat het experiment zinloos was geworden. Hun lichamen waren intact genoeg om alsnog uitgebreid biologisch onderzoek uit te voeren. De verzamelde data en weefselanalyses leverden wel degelijk inzicht op in de effecten van kosmische straling op levend weefsel. Wetenschappelijke resultaten en betekenis Na de missie werden de muizen onderzocht door biologen en stralingsspecialisten. Zij ontdekten dat de muizen duidelijke cellulaire schade vertoonden die kon worden toegeschreven aan straling, waaronder DNA-veranderingen en afwijkingen in beenmerg en lymfatisch weefsel. Hoewel de blootstelling relatief kort was, waren de effecten merkbaar. Hierdoor konden onderzoekers bevestigen dat langdurige reizen buiten de beschermende magnetosfeer van de aarde aanzienlijke risico’s met zich meebrengen. Het experiment met Fe, Fi, Fo, Fum en Phooey vormde een belangrijke bijdrage aan de basis van de moderne ruimtegeneeskunde en radiobiologie. In de decennia daarna zouden onderzoeken op het International Space Station deze eerste inzichten verder verdiepen, maar het werk dat tijdens Apollo 17 werd uitgevoerd geldt als een cruciaal vroeg hoofdstuk in het begrijpen van biologisch overleven in de diepe ruimte.

Wetenschappelijke resultaten
Na de missie werden de muizen onderzocht door biologen en stralingsspecialisten. Zij ontdekten dat de muizen duidelijke cellulaire schade vertoonden die kon worden toegeschreven aan straling, waaronder DNA-veranderingen en afwijkingen in beenmerg en lymfatisch weefsel. Hoewel de blootstelling relatief kort was, waren de effecten merkbaar. Hierdoor konden onderzoekers bevestigen dat langdurige reizen buiten de beschermende magnetosfeer van de aarde aanzienlijke risico’s met zich meebrengen. Het experiment met Fe, Fi, Fo, Fum en Phooey vormde een belangrijke bijdrage aan de basis van de moderne ruimtegeneeskunde en radiobiologie. In de decennia daarna zouden onderzoeken op het International Space Station deze eerste inzichten verder verdiepen, maar het werk dat tijdens Apollo 17 werd uitgevoerd geldt als een cruciaal vroeg hoofdstuk in het begrijpen van biologisch overleven in de diepe ruimte.
Vergeten pioniers
Het verhaal van de Apollo-muizen roept onvermijdelijk ethische vragen op. Dierproeven in de ruimte zijn altijd onderwerp geweest van discussie: is het gerechtvaardigd dieren bloot te stellen aan potentieel fatale omstandigheden in naam van de wetenschap? Tegenwoordig worden dergelijke experimenten strenger gereguleerd, en wordt steeds vaker gekeken naar alternatieven zoals organoïden of computermodellen. Toch moet worden erkend dat deze vijf muizen bijdroegen aan kennis die essentieel kan zijn voor de veiligheid van toekomstige astronauten. In de publieke herinnering komen hun namen zelden voor. Ze haalden geen krantenkoppen, stonden niet op mission-patches en kregen geen herdenkingsceremonie. Toch leven ze voort in de geschiedenis van de ruimtevaart, gewaardeerd door kenners en wetenschappers die weten dat zelfs kleine organismen grote bijdragen kunnen leveren aan menselijk begrip en vooruitgang. Fe, Fi, Fo, Fum en Phooey waren geen helden in traditionele zin. Ze spraken niet tot de verbeelding zoals Armstrong, ze reden niet rond op de maan zoals Cernan en Schmitt, en ze plantten geen vlag. Maar hun bijdrage was fundamenteel. Ze vlogen als levende proeforganismen naar een plek waar slechts weinigen, mens of dier, ooit zijn geweest. Ze hielpen vragen te beantwoorden die tot op de dag van vandaag cruciaal blijven voor de toekomst van ruimtevaart. Hun verhaal is er een van wetenschap, moed, tragedie en vooruitgang, en verdient daarom een plaats binnen het grotere verhaal van de menselijke reis naar de sterren.








