De Apollo 6 ruimtemissie was de tweede en laatste onbemande missie uit het Amerikaanse Apollo maanprogramma. Deze lancering vond plaats in april 1968 en was de definitieve testvlucht van de krachtige Saturn V raket alvorens de eerste bemande missie (Apollo 8). Tijdens deze onbemande testvlucht wou men ook het terugkeersysteem van de Apollo commandomodule testen door het simuleren van een terugkeer van de Maan onder extreme omstandigheden. Door problemen tijdens de lancering werden echter niet alle doelstellingen van deze missie behaald.
De grote S-IC onderste rakettrap van de Saturn V arriveerde op 13 maart 1967 op het Kennedy Space Center en werd vier dagen later rechtgezet in de Vehicle Assembly Building (VAB). Nadat de S-II trap op 24 mei 1967 op de onderste rakettrap werd bevestigd en de andere onderdelen in de maanden daarop arriveerden op het Kennedy Space Center werd de compleet afgewerkte Saturn V op 6 februari 1968 overgebracht naar het LC-39A lanceerplatform. Om de assemblage van de Saturn V raket en deze missie zo realistisch mogelijk te maken, bevond zich aan boord van deze tweede Saturn V ook een maanlander op ware grootte (Lunar Module Test Article). Uiteindelijk ging de Apollo 6 missie op 4 april 1968 van start toen de vijf krachtige Rocketdyne F-1 van de tweede Saturn V raket tot ontbranding werd gebracht. Doordat Martin Luther King Jr. op dezelfde dag in Memphis werd vermoord, kreeg deze lancering in de Amerikaanse media nauwelijks aandacht.
Lancering van de Saturn V raket tijdens de Apollo 6 missie - Foto: NASA
Ondanks het feit dat de eerste testvlucht van de krachtige Saturn V raket tijdens de Apollo 4 missie vlekkeloos verliep, was dit tijdens de Apollo 6 missie niet het geval. Al twee minuten na de lancering merkte men in het vluchtleidingscentrum gedurende 30 seconden zware zogeheten 'pogo-oscillaties' op. Pogo-oscillaties ontstaan door fluctuaties in de stuwkracht van de raketmotoren waardoor de hele raket gaat oscilleren. Deels door deze pogo-oscillaties ontstonden er problemen in de koppeling tussen de Apollo commandomodule en de Service Module en het schaalmodel op ware grootte van de Lunar Module maanlander. Camera's legden ook vast dat 2 minuten en 13 seconden na de start van de lancering diverse stukken losraakten. Uiteindelijk werd de onderste rakettrap van de tweede trap zoals voorzien afgestoten maar van de vijf Rocketdyne J-2 raketmotoren van de tweede trap gaf motor 2 gedurende 100 seconden lang onvoldoende stuwkracht. Bijna 7 minuten na de start van de lancering stopte motor 2 uiteindelijk met functioneren en enkele seconden later viel ook motor 3 uit. Toch kon het uitvallen van deze raketmotoren worden gecompenseerd met de andere drie raketmotoren dankzij de boordcomputer die het bevel gaf de overige drie een minuut langer te laten werken. Als gevolg van de problemen bij de lancering raakten de Apollo commandomodule en de derde rakettrap in een elliptische baan om de Aarde dan de voorziene cirkelvormige baan. Uiteindelijk bleek na twee banen om de Aarde dat ook de derde rakettrap niet tot ontbranding kon worden gebracht. Deze ontbranding had de Trans-Lunar Injection Burn moeten simuleren, de extra boost die de Apollo astronauten uit de baan van de Aarde naar de maan moeten brengen.
Camera's leggen het afstoten vast van de onderste rakettrap - Foto: NASA
NASA en haar ingenieurs beslisten om de Commando Service Module (CSM) toch verder te gebruiken door deze met behulp van de raketmotor van de CSM in een hogere baan om de Aarde te brengen. De raketmotor van de CSM werd 442 seconden na de ontbranding stopgezet waardoor de Apollo 6 capsule nu op een maximale hoogte werd gebracht van 22 200 kilometer. Voor een snelle terugkeer naar de Aarde, wat één van de doelstellingen was, was helaas geen brandstof genoeg meer. De onbemande Apollo 6 capsule drong uiteindelijk de atmosfeer van de Aarde binnen met een snelheid van 10 000 meter per seconde in plaats van de geplande 11 270 meter per seconde. Hierdoor landde de capsule ongeveer 80 kilometer van het geplande landingspunt. Tien uur na de lancering werd de onbemande capsule uiteindelijk opgevist en aan boord gebracht van Amerikaanse vliegdekschip USS Okinawa. Na inspectie van de onbemande capsule werd deze overgebracht naar het Fernbank Science Center in Atlanta waar deze vandaag de dag nog steeds te bezichtigen is.
Na deze onbemande testvlucht, die heel wat problemen kende, ging NASA en haar ingenieurs op zoek naar verklaringen en oplossingen. Om de pogo-oscillaties meer onder controle te houden, werden holtes in de raket met helium gevuld. NASA kon ook achterhalen dat de problemen met de twee raketmotoren van de tweede rakettrap te wijten was aan een gescheurde brandstofleiding. Men gebruikte toen dunne flexibele leidingen die vloeibare waterstof en vloeibare zuurstof naar de ontbrander moest brengen. Als gevolg van condensatie van lucht op de extreem koude leidingen konden deze problemen niet voor de lancering werden gedetecteerd. De flexibele leidingen werden uiteindelijk vervangen door leidingen van roestvrij staal. Ondanks het feit dat de Apollo 6 niet alle doelstellingen haalde en heel wat problemen kende, was dit voor NASA een heel leerrijke testvlucht. Dankzij camera's aan boord van de Saturn V raket kon men tijdens de Apollo 6 lancering ook voor het eerst in detail het afstoten zien van de verschillende rakettrappen. Dergelijke beelden waren zeer nuttig voor de ingenieurs die de raket en haar onderdeel hadden ontworpen en voor de vluchtleiding die zo kon volgen hoe de lancering verliep. Deze beelden worden vaak gebruikt als men praat over de Apollo 11 missie maar eigenlijk zijn dit beelden van de Apollo 6 testmissie.