Astronomie is een zeer oude wetenschap. Zo bestond astronomie al in het oude Egypte, Sumerië, India en China. Terwijl de mens zich in het prille begin enkel maar bezighield met de bewegingen van objecten langs de hemel groeide astronomie vandaag de dag uit tot een snel evoluerende wetenschap die niet enkel door professionelen wordt beoefend maar ook door duizenden amateur-sterrenkundigen. In dit uitgebreid artikel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste gebeurtenissen en ontdekkingen in de wereld van de sterrenkunde.
400 v.Chr. |
|
---|---|
Nabij de Peruaanse kustlijn op een hoogte van ongeveer 300 meter bevindt zich het Thirteen Towers Solar Observatory. Dit astronomisch observatorium werd ongeveer 400 jaar voor Christus gebouwd door een nog onbekend Peruaans volk met als doel de zon te observeren. Het opmerkelijke observatorium bestaat uit een 300 meter lang getande bergketen die van noord naar zuid loopt. Het was pas in 2007 dat men ontdekte dat deze bizarre bergketen gebruikt werd als zonne-observatorium. |
129 v.Chr. |
|
---|---|
De Griekse geograaf en astronoom Hipparchus is in het jaar 129 voor Christus klaar met het opstellen van zijn catalogus van sterren. In deze catalogus werden zeer nauwkeurig 1080 sterren opgenomen. |
7 v.Chr. |
|
---|---|
De Chinese astronoom en archivaris Liu Xin publiceert in 7 v.Chr. een nieuw astronomisch systeem. In dit systeem bevinden zich de omloopbanen van enkele planeten, de schijngestalten van de Maan en de jaargetijden. Daarnaast maakte Liu Xin ook een catalogus van 1 800 sterren die hij onderverdeelde in zes helderheidscategorieën. |
147 |
|
---|---|
De Griekse astronoom, wiskundige en geograaf Claudius Ptolemaeus schrijft rond het jaar 147 zijn dertiendelig manuscript 'Hè mathèmatikè syntaxis'. In dit boek wordt een compleet overzicht gegeven over de sterrenkunde in de oudheid en het bevat ondermeer ook 48 namen van sterrenbeelden die vandaag de dag nog steeds gebruikt worden. Dit boek wordt in de negende eeuw vanuit het Grieks vertaald in het Arabisch waar het de Arabische titel 'Almagest krijgt'. Tot in de 16de eeuw is de Almagest het belangrijkste sterrenkundige werk waarin ondermeer staat dat de Aarde het middelpunt is van het heelal. |
1543 |
|
---|---|
In 1543 wordt in Neurenberg voor het eerst het boek 'De revolutionibus orbium coelestium' gedrukt. Dit boek werd geschreven door de Oost-Pruisische astronoom Nicolaus Copernicus en beschrijft een heliocentrisch model voor het zonnestelsel. Na decennia van onderzoek draagt hij dit boek uiteindelijk op paus Paulus III en bestaat het uit zes delen. Zo worden de schijnbare bewegingen van de Zon en de maan langs de hemel, de principes van cirkelbewegingen in de sterrenkunde en het heliocentrische model van Copernicus in het boek beschreven. Het meesterwerk van Copernicus werd 60 jaar na de dood van de astronoom aangevallen door de kerk waarna het boek zelfs een tijd op de lijst met verboden boeken stond. |
1603 |
|
---|---|
De Duitse astronoom Johannes Bayer maakt in 1603 zijn atlas van de hemel 'Uranometria'. Dit was de eerste atlas die de gehele hemel in kaart bracht. De atlas bestond uit 51 op koperplaten gegraveerde kaarten. De eerste 48 kaarten toonden de 48 klassieke sterrenbeelden die door Ptolemaeus werden geïntroduceerd. Daarnaast bevonden zich in de atlas ook 12 sterrenbeelden uit de zuidelijke sterrenhemel. De Uranometria bevatte nauwkeurige posities van 1 200 sterren. Deze posities werden gebaseerd op de stercatalogus van de Deense astronoom Tyco Brahe. Bayer gebruikte in de Uranometria de methode om aan de helderste sterren een griekse letter toe te kennen. |
1609 |
|
---|---|
De Italiaanse natuurkundige, wiskundige en astronoom Galileo Galilei richt in 1609 voor de eerste maal zijn telescoop naar de sterrenhemel. Galilei had een telescoop gekocht op een Hollandse markt waarna hij deze verbeterde. Uiteindelijk ontdekte hij vier heldere manen rondom de planeet Jupiter en hij nam de schijngestalten van de planeet Venus en kraters op de maan waar. | |
'Astronomia Nova' is het beroemdste werk van de Duitse astronoom en wiskundige Johannes Kepler. In 1609 verscheen Astronomia Nova voor het eerst en hierin beschrijft Kepler dat de planeten zich niet in cirkelvormige banen aan de hemel voortbewegen maar dat deze banen ellipsen zijn. Kepler bewijst deze theorie met zijn eerste twee wetten en komt ook tot de vaststelling dat de planeten langs hun banen van snelheid veranderen. Johannes Kepler bestudeerde voor zijn boek vijf jaar lang de planeet Mars. |
1611 |
|
---|---|
De in Friesland geboren astronoom Johannes Fabricus ziet op 27 februari 1611 voor het eerst een zonnevlek. Datzelfde jaar publiceert hij zijn resultaten van zijn zonne-observaties in een pamflet met als titel 'De Maculis in Sole observatis...'. Fabricus ontdekt dat de vlekken op de zon niet op dezelfde plaats blijven staan maar zich van Oost naar West begeven en soms ook verdwijnen. |
1655 |
|
---|---|
Op 25 maart 1655 ontdekt de Nederlandse wis-, natuur-, en sterrenkundige Christiaan Huygens de Saturnusmaan Titan. Terwijl hij Saturnus observeert ziet hij een klein stipje in de buurt van de planeet. Pas in juni 1655 is Huygens er zeker van dat het om een Maan gaat aangezien hij het stipje viermaal rond de planeet zag gaan. De naam 'Titan' werd pas in 1847 aan deze Maan toegekend. |
1668 |
|
---|---|
In 1668 bouwt Isaac Newton de eerste spiegeltelescoop. Dit type van telescoop maakt gebruik van een parabolische spiegel en een vlakke vangspiegel. Het idee achter dit type telescoop is niet nieuw en werd voor 1668 al door ondermeer Galileo Galilei en Giovanni Francesco Sagredo onderzocht. Newton bouwde dit type telescoop om zijn theorie te kunnen bewijzen dat wit licht is samengesteld uit een spectrum van kleuren. Aangezien de eerste lenzenkijken ook veel last hadden van chromatische aberratie was dit voor Newton een uitdaging om zoek te gaan naar een beter type telescoop. |
1675 |
|
---|---|
De Italiaanse astronoom Giovanni Dominico Cassini ontdekt in 1675 een donkere scheiding in de ring rondom de planeet Saturnus. De scheiding wordt opgemerkt wanneer een ster achter de ring langs gaat waardoor deze oplicht tot haar normale helderheid. Vandaag de dag wordt deze scheiding de 'Cassinischeiding' genoemd. |
1705 |
|
---|---|
In 1705 publiceerd de Britse astronoom Edmond Halley zijn 'Synopsis Astronomia Cometicae' waarin hij beweert dat waarnemingen van kometen die gezien werden in 1456, 1531, 1607 en 1682 steeds dezelfde komeet is. Deze komeet zou om de 76 jaar terugkeren en is nu bekend onder de naam 'komeet van Halley'. |
1781 |
|
---|---|
Charles Messier publiceerd in 1781 in 'Connoissance des Temps for 1784' zijn definitieve lijst met alle zwakke objecten die hij tegenkwam aan de sterrenhemel. Messier maakte zijn catalogus om kometenjagers zoals hijzelf te helpen een onderscheid te maken tussen permanente en voorbijgaande hemelobjecten. In de catalogus van de Franse astronoom staan op dat moment 103 objecten die hij nummert van M1 tot M103. Vandaag de dag wordt de 'Messier-lijst' nog steeds gebruikt en is het een handig hulpmiddel onder amateur-astronomen. | |
Op 13 maart 1781 ontdekt de Britse astronoom, componist en muziekleraar William Herschel de planeet Uranus. Herschel noemde dit object 'Georgium Sidus' waarna in 1850 de door Johann Bode voorgestelde naam Uranus officieel in gebruik genomen werd. |
1789 |
|
---|---|
Tussen 1785 en 1789 bouwen William en Caroline Herschel in het Engelse Slough een telescoop waarvan de hoofspiegel een diameter heeft van 120 centimeter. De brandpuntsafstand van de telescoop bedroeg 14 meter (40 foot) waardoor dit observatorium al gauw de naam 'Great Forty-Foot' kreeg. Vijftig jaar lang was dit de grootste telescoop op Aarde. Met deze telescoop ontdekte William Herschel de Saturnusmanen Enceladus en Mimas. De telescoop werd gebouwd met geld afkomstig van King George III. |
1801 |
|
---|---|
Giuseppe Piazzi ontdekt op 1 januari 1801 een object dat scheen te bewegen tegen de achtergrond van vaste sterren. De Italiaanse wiskundige en astronoom dacht een nieuwe ster ontdekt te hebben maar toen hij het object zag bewegen was hij er van overtuigd dat hij een nieuwe planeet ontdekt had. Toch bleef Piazzi voorzichtig en kondigde hij aan dat hij een nieuwe komeet ontdekt had. Vandaag de dag kennen we dit object als de dwergplaneet Ceres dat zich in de planetoïdengordel bevindt tussen de banen van de planeten Mars en Jupiter. |
1840 |
|
---|---|
In 1840 wordt de eerste foto van de Maan gemaakt. De Amerikaanse wetenschapper John W. Draper slaagt erin om het oppervlak van de maan als eerste te fotograferen. Draper wordt hierdoor omschreven als de vader van de astrofotografie. |
1846 |
|
---|---|
De Duitse astronomen Johann Galle en Heinrich d'Arrest ontdekken op 23 september 1846 aan het observatorium van Berlijn de planeet Neptunus. Hun waarnemingen waren gebaseerd op gegevens van John Couch Adams en Urbain Le Verrier die drie jaar eerder, onafhankelijk van elkaar, de baan van dit object berekenden. Galle en d'Arrest observeerden Neptunus op slechts 1° vanaf de plaats waar Adams en Le Verrier haar hadden voorspeld. |
1864 |
|
---|---|
Vanop zijn eigen sterrenwacht bestudeerde in augustus 1864 de Britse astronoom William Huggins samen met zijn vrouw als eerste de emissielijnen (spectraallijnen) van de planetaire nevel NGC 6543. Hij was ook de eerste die een onderscheid kon aantonen tussen nevels en melkwegstelsels. Zo bestaan nevels, zoals de Orionnevel, voornamelijk uit gas terwijl sterrenstelsels een spectrum hebben dat overeenkomt met dat van sterren. Huggins was ook de eerste die ontdekte dat het licht van sommige sterren een roodverschuiving had ondergaan en van ons af bewogen. |
1877 |
|
---|---|
Tijdens de oppositie van 1877 neemt de Italiaanse astronoom Giovanni Schiaparelli voor het eerst 'lijnen' waar op het oppervlak van de planeet Mars. Schiaparelli noemt deze lijnen 'Canali' waarna dit al gauw in het Engels misleidend vertaald werd als 'canels' in plaats van 'channels'. Aangezien het ging om rechte lijnen ontstaan al gauw speculaties dat deze 'canali' het werk zijn van intelligente Marsbewoners. Volgens Schiaparelli stroomde er water in deze 'canali'. Uiteindelijk waaide de rage van de Marskanalen over toen men ontdekte dat dit eigenlijk gezichtsbedrog was. | |
De Amerikaanse astronoom Asaph Hall ontdekt in augustus 1877 de twee manen Phobos en Deimos rondom de planeet Mars. |
1863 - 1941 |
|
---|---|
Annie Jump Cannon was een Amerikaanse astronome werkzaam bij de Harvard sterrenwacht en werd begin de 20ste eeuw bekend omwille van haar werk aan de catalogisering van sterren aan de hand van hun spectra. Uit haar jarenlange studies kwam de Henry Draper Catalog voort waarin ongeveer 225 000 sterren gecatalogiseerd worden. Door de studie van duizenden spectra van sterren ontdekte Cannon bepaalde patronen die ze onderbracht in eenvoudige reeksen (type O, type B, type A ...). Het systeem van Annie Canon wordt vandaag de dag nog steeds toegepast. |
1899 |
|
---|---|
In de Verenigde Staten wordt de American Astronomical Society (AAS) opgericht door ondermeer George Ellery Hale, Edward Charles Pickering en Simon Newcomb. Deze astronomische organisatie staat in voor het populariseren van sterrenkunde en aanverwanten in de Verenigde Staten. Vandaag de dag telt deze organisatie meer dan 7 000 leden en vijf divisies waaronder de Division for Planetary Sciences, Solar Fysics Division en de Historical Astronomical Division. Het hoofdbureau van de AAS bevindt zich in Washington, DC. Jaarlijks publiceert de AAS tal van publicaties zoals het Astronomical Journal en rijkt deze organisatie tal van prijzen uit aan Amerikaanse sterrenkundigen en onderzoekers. |
1910 |
|
---|---|
De Deen Ejnar Hertzsprung en Amerikaan Henry Norris Russell ontdekken, onafhankelijk van elkaar, de relatie tussen de absolute helderheid van een ster en zijn spectrum. Deze relatie leidt uiteindelijk tot het Hertzsprung-Russelldiagram waarin sterren geclassificeerd worden. Het Hertzsprung-Russelldiagram is in de astronomie een vaak gebruikt diagram aangezien het een zeer goed inzicht geeft in de evolutie van sterren. |
1912 |
|
---|---|
Tussen 1912 en 1914 ontdekte de Amerikaanse astronoom Vesto Slipher roodverschuiving in de spectra van spiraalstelsels. Slipher onderzocht de Andromedanevel en concludeerde dat deze zich met een snelheid van 300 kilometer per seconde naar de zon bewoog. Bij observatie van andere spiraalstelsels bleek dat deze zich van ons verder weg begaven. Deze informatie legde uiteindelijk de basis voor belangrijke doorbraken in de sterrenkunde door Edwin Hubble en Georges Lemaître. |
1917 |
|
---|---|
De door John D. Hooker gefinancierde '100 inch Hooker Telescope' was tussen 1917 en 1948 de grootste telescoop op Aarde. De hoofdspiegel van deze Amerikaanse telescoop had een diameter van 254 centimeter en het observatorium maakte deel uit van het Mount Wilson observatorium (Californië). Met deze telescoop ontdekte Edwin Hubble ondermeer dat er nog sterrenstelsels zijn dan ons Melkwegstelsel en dat naarmate de afstand tot deze sterrenstelsels toenam ze met toenemende snelheid van ons af bewegen. |
1918 |
|
---|---|
Door bolvormige sterrenhopen te bestuderen, bepaald de Amerikaanse astronoom Harlow Shapley in 1918 voor het eerst de omvang van ons Melkwegstelsel en de plaats waar zich haar centrum bevond. Aan de hand van zijn onderzoek werd ook duidelijk dat de zon niet in het centrum van het Melkwegstelsel stond. Volgens de berekeningen van Shapley bevond het centrum van het Melkwegstelsel zich ongeveer 50 000 lichtjaren van ons en had dit stelsel een doorsnede had van ongeveer 300 000 lichtjaren. Later bleek dat het melwegstelsel een diameter had van 100 000 lichtjaren. De afstand tot het centrum van de Melkweg bleek wel correct te zijn. |
1919 |
|
---|---|
In 1919 wordt de International Astronomical Union (IAU) opgericht. Deze organisatie heeft als doel de internationale samenwerking en coördinatie op vlak van sterrenkunde te bevorderen en maakt deel uit van de International Council of Science. De IAU houdt zich ondermeer bezig met de naamgeving van astronomische objecten. Sinds 1922 worden om de drie jaar door de IAU Algemene Vergaderingen georganiseerd. Vandaag de dag telt deze organisatie 10145 individuele leden waarvan de meeste professionele astronomen zijn. Het hoofdkantoor van deze organisatie bevindt zich in Parijs en onder de IAU valt ondermeer ook het Minor Planet Center dat zich toelegt op planetoïden en kometen. |
1923 |
|
---|---|
De Amerikaanse astronoom en kosmoloog Edwin P. Hubble toonde in 1923 aan dat de wazige 'nevels', die men eerder had ontdekt, niet deel uitmaakten van ons Melkwegstelsel maar dat deze sterrenstelsels waren die zich buiten de Melkweg bevonden. |
1930 |
|
---|---|
De Amerikaanse astronoom Clyde Tombaugh ontdekt in 1930 de dwergplaneet Pluto. Tombaugh ontdekte het kleine hemelobject op het Lowell observatorium met behulp van een astrograaf waarmee hij foto's van de sterrenhemel maakte. Tussen 1930 en 2006 zal men Pluto aanschouwen als een echte planeet waarna de International Astronomical Union (IAU) Pluto classificeert als 'dwergplaneet'. | |
Subramanyan Chandrasekhar toonde in 1930 aan dat niet alle sterren eindigen als een witte dwerg. De van oorsprong Indiase natuurkundige concludeerde dat sterren met een massa 1,4 maal groter dan die van de Zon ineen storten tot objecten met een enorme dichtheid. Het licht zou zelfs niet kunnen ontsnappen aan dergelijke objecten met enorme zwaartekracht. Zijn bevindingen werden eerst met veel scepsis ontvangen maar vandaag de dag weten we dat dergelijke objecten neutronensterren of zwarte gaten zijn. De massa van 1,4 maal de massa van onze Zon wordt in de astronomie ook de 'Chandrasekhar-limiet' genoemd. |
1931 |
|
---|---|
Karl Guthe Jansky ontdekte in 1931, op 26-jarige leeftijd, een derde vorm van ruis in radioverbindingen dat werd uitgezonden vanuit het centrum van ons melkwegstelsel. Hierdoor ontdekte de Amerikaanse natuurkundige dat hemellichamen naast licht ook radiostraling uitzenden. Jansky wordt door zijn ontdekking dan ook omschreven als de vader van de radioastronomie. | |
De Belgische katholieke priester, astronoom en kosmoloog Georges Lemaître brengt in 1931 als eerste de stelling naar voor dat het heelal ooit als een superdichte massa, een oeratoom begon. Hierdoor wordt hij aanzien als de grondlegger van de oerknaltheorie. De term 'big bang' werd echter voor het eerst in 1950 gebruikt door Fred Hoyle als een sarcastische aanduiding om zijn afkeer van de theorie tot uitdrukking te brengen. |
1949 |
|
---|---|
Op 26 januari 1949 wordt de 200-inch (501 cm) Amerikaanse Hale telescoop voor het eerst naar de sterren gericht. Deze spiegeltelescoop maakt deel uit van het Palomar Observatory in Californië en was tussen 1949 en 1976 de grootste optische telescoop op Aarde. De hoofspiegel van de telescoop had een gewicht van 14,5 ton en werd bevestigd op een equatoriale montering. Later bleek dat het bouwen van telescopen met grotere nog hoofdspiegels en dezelfde montering niet mogelijk was aangezien de spiegel zou breken door zijn eigen gewicht. |
1962 |
|
---|---|
In 1962 richten op advies van ondermeer de Nederlandse sterrenkundige Jan Hendrik Oort België, Nederland, Duitsland, Frankrijk en Zweden de European Southern Observatory (ESO) op. Vier jaar later wordt de eerste ESO telescoop in Chili in gebruik genomen. Vandaag de dag beheert de ESO, dat bestaat uit veertien lidstaten, verschillende sterrenwachten en is zij de belangrijkste intergouvernementele astronomische organisatie in Europa en de meest productieve sterrenwacht ter wereld. |
1963 |
|
---|---|
Met behulp van de Cambridge Interferometer en Parkes Radio Telescope slaagt de Nederlandse astronoom Maarten Schmidt er in om als eerste de afstand te meten van een quasar. Quasars zijn sterachtige objecten met een normaal waterstofspectrum maar met een enorme roodverschuiving. Schmidt ontdekte ook dat quasars allemaal op een grote afstand stonden en veelvuldig voorkwamen toen het heelal nog jong was. Deze ontdekking betekende uiteindelijk het einde van de steady-statetheorie van Fred Hoyle. |
1965 |
|
---|---|
Wanneer de natuurkundigen Arno Allan Penzias en Robert Woodrow Wilson in 1965 aan een nieuw soort antenne werken voor Bell Laboratories in New Jersey vangen ze een onverklaarbaar signaal op dat uit alle richtingen lijkt te komen. Nadat alle aardse bronnen werden uitgesloten, concludeerde men dat de twee de, door theorieën voorspelde, kosmische achtergrondstraling hadden ontdekt. In 1978 ontvingen Penzias en Wilson voor hun ontdekking de Nobelprijs voor de Natuurkunde. |
1967 |
|
---|---|
Jocelyn Bell Burnell en Athony Hewich ontdekken op 28 november 1967 de eerste pulsar. Beide astronomen sluiten uit dat het signaal afkomstig is van de Aarde aangezien het niet terugkwam na een periode van 24 uur. Brunell en Hewish gaven het object de naam 'Little Green Men' aangezien het leek op een radiobaken dat afkomstig was van buitenaards intelligent leven. Uiteindelijk kwam men tot de vaststelling dat het object een neutronenster was. Vandaag de dag is dit object gekend onder de naam 'PSR 1919+21'. |
1972 |
|
---|---|
In 1972 levert de Amerikaanse astronoom Charles Thomas Bolton als eerste bewijzen voor het bestaan van een zwart gat. Het zwart gat dat Bolton ontdekte aan het David Dunlap Observatory was Cygnus X-1 dat zich in het centrum van het Melkwegstelsel bevindt. Charles Thomas Bolton ontdekte Cygnus X-1 door de ster HDE 226868 nauwkeurig te bestuderen. Hij concludeerde dat de ster rondom een onzichtbaar massief object moest draaien. | |
Het Amerikaanse Congres gaf in 1972 de goedkeuring voor de bouw van de Very Large Array (VLA). Drie jaar later werd de eerste antenne in gebruik genomen en vandaag de dag telt dit observatorium maar liefst 27 identieke radioantennes die gebruikt worden voor tal van astronomische doeleinden. Dit reusachtig grote observatorium maakt deel uit van het Amerikaanse National Radio Astronomy Observatory en het hele complex bevindt zich op een vlakte die zich 2 214 meter boven de zeespiegel bevindt. Elke radioantenne heeft een gewicht van 209 ton, een diameter van 25 meter en kan afzonderlijk verplaatst worden door middel van een netwerk van spoorlijnen waarop de antennes gemonteerd werden. De Very Large Array werd in het verleden ondermeer gebruikt voor de studie van quasars, pulsars, supernova's, zwarte gaten en gammaflitsen. |
1983 |
|
---|---|
De Infrared Astronomical Satellite (IRAS) werd in januari 1983 in de ruimte gebracht en was 's werelds eerste kunstmaan voor het waarnemen van infraroodstraling. Deze ruimtetelescoop bleef gedurende tien maanden actief en voerde een zogenaamde 'all sky survey' uit in het infrarode deel van het spectrum. Dankzij deze all sky survey kon de eerste gedetailleerde hemelatlas worden samengesteld van infrarode stralingsbronnen. Het IRAS-project werd gerealiseerd door de Verenigde Staten, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Naast de eerste overzichtskaart van de hemel in het infrarode spectrum ontdekte IRAS ook de aanwezigheid van stofschijven rondom bepaalde hoofdreekssterren, zes nieuwe kometen en drie nieuwe planetoïden. |
1990 |
|
---|---|
Op 24 april 1990 wordt de Amerikaans-Europese Hubble Space Telescope met succes in een baan om de Aarde gebracht op een hoogte van 615 kilometer. Kort na de lancering blijkt echter dat de hoofdspiegel lijdt aan sferische aberratie waardoor de beelden niet optimaal scherp zijn. Uiteindelijk wordt in december 1993 de Hubble ruimtetelescoop hersteld tijdens de STS-61 missie. Sindsdien is dit de meest succesvolle ruimtetelescoop in de geschiedenis van de sterrenkunde. Foto: NASA/ESA |
1992 |
|
---|---|
In 1992 ontdekten de Poolse en Amerikaanse astronomen Aleksander Wolszczan en Dale Frail twee planeten om de pulsar PSR B1257+12. Dit zijn de eerste zogeheten 'exoplaneten' die werden ontdekt. Veel astronomen zijn door deze ontdekking verrast aangezien men niet verwachtte een exoplaneet te ontdekken die niet om een hoofdreeksster draait. |
1994 |
|
---|---|
Tussen 16 en 22 juli 1994 slaan 21 fragmenten van de komeet Shoemaker-Levy 9 in op de planeet Jupiter. Sommige fragmenten hadden een diameter van 2 kilometer. Dit was de eerste maal in de geschiedenis van de astronomie dat een kosmisch bombardement rechtstreeks kon worden waargenomen. Na de inslagen stegen vuurbollen zo groot als de Aarde op in de atmosfeer van Jupiter. |
1995 |
|
---|---|
Michael Mayor ontdekt in 1995 rondom de ster 51 Pegasi in het sterrenbeeld Pegasus de eerste planeet rondom een 'normale' ster. Deze exoplaneet krijgt de naam '51 Pegasi b' en staat slechts 7,5 miljoen kilometer van zijn ster. Om de 4,2 dagen maakt de exoplaneet een omwenteling om zijn ster. De massa van deze planeet bedraagt 0,47 maal de massa van Jupiter. |
1998 |
|
---|---|
In 1998 begint men in Chili met de bouw van de eerste telescoop van de Very Large Telescope (VLT). De VLT is een Europees astronomisch observatorium dat vandaag de dag bestaat uit vier grote 8,2 spiegeltelescopen en enkele kleinere telescopen. Het observatorium bevindt zich op een hoogte van 2 635 meter hoogte in de Atacamawoestijn en maakt deel uit van de European Southern Observatory (ESO). De vier grote telescopen kunnen als een interferometer aan elkaar worden gekoppeld waardoor ze als één grote telescoop opereren. De VLT is het meest geavanceerde optische instrument ter wereld. In 2004 maakte de VLT de eerste infraroodopnames van de exoplaneten GQ Lupi b en 2M1207b. Foto: ESO |
2000 |
|
---|---|
In 2000 is in de Amerikaanse staat West Virginia de bouw klaar van de tweede Green Bank Telescope. Deze radiotelescoop heeft een ellipsvormige schotel van 100 meter bij 110 meter en is hierdoor 's werelds grootste beweegbare radiotelescoop en één van 's werelds grootste beweegbare bouwwerken. Dit observatorium maakt deel uit van het Amerikaanse National Radio Astronomy Observatory en wordt gebruikt voor tal van astronomische doeleinden. Astronomen ontdekten met de Green Bank Telescope ondermeer al drie nieuwe pulsars in de bolvormige sterrenhoop Messier 62 en een groot magnetisch veld in het Orion Molecular Cloud Complex. De eerste Green Bank Telescope, die een diameter had van 91 meter, stortte in 1988 in elkaar door metaalmoeheid. |
2001 |
|
---|---|
Op 30 juni 2001 wordt de Amerikaanse Wilkinson Microwave Anisotropy Probe (WMAP) in de ruimte gebracht. Dit astronomisch observatorium bereikt op 1 oktober 2001 zijn observatiepunt op Lagrangepunt 2 vanwaar WMAP start met het in kaart brengen van temperatuurfluctuaties van de kosmische achtergrondstraling. In februari 2003 wordt een eerste gedetailleerde kaart van het heelal vrijgegeven waarop het 'oudste licht' van het heelal te zien is. Dankzij de WMAP kunstmaan weten sterrenkundigen nu dat de eerste sterren eerder zijn ontstaan dan men eerst dacht (200 miljoen jaar na de oerknal) en dat het heelal 13,7 miljard jaar oud is. Daarnaast kunnen wetenschappers aan de hand van gegevens afkomstig van WMAP achterhalen dat het heelal voor 4% bestaat uit normale materie, 23% donkere materie en 73% donkere energie. |
2005 |
|
---|---|
In juni 2005 wordt door een team van astronomen onder leiding van Eugenio Rivera bekend gemaakt dat men een eerste zogeheten 'superaarde' heeft ontdekt die rondom een hoofdreeksster cirkelt. De exoplaneet draagt de naam Gliese 876 d, draait rondom de rode dwergster Gliese 876, en heeft een massa van zeven keer die van de Aarde. Naast Gliese 876 d cirkelen nog exoplaneten rondom de rode dwergster die zich op een afstand van ongeveer 15 lichtjaar van de Aarde bevinden. |
2006 |
|
---|---|
De Amerikaanse sterrenkundige Michael E. brown ontdekt op 5 januari 2005 samen met enkele collega's het eerste Transneptunische object dat groter is dan Pluto. Dit hemelobject krijgt de naam 'Eris' en zorgt in sterrenkundige kringen voor heel wat discussies aangezien het object iets groter is dan Pluto. De Internationale Astronomische Unie (IAU) wijst uiteindelijk aan Pluto, Ceres en Eris op 24 augustus 2006 de classificatie 'dwergplaneet' toe waardoor Pluto zijn titel van 'planeet' verliest. |
2009 |
|
---|---|
In maart 2009 brengt NASA de Kepler ruimtetelescoop in de ruimte. Kepler werd ontworpen om op zoek te gaan naar planeten rondom andere sterren en past de detectiemethode toe waarbij een planeet, in onze gezichtslijn, voor de ster passeert. De planeet blokkeert hierbij gedeeltelijk het licht van die ster en dat kan gemeten worden. Uiteindelijk zal men met behulp van deze succesvolle ruimtetelescoop meer dan 130 planeten ontdekken rondom andere sterren. Daarnaast ontdekte men met de Kepler ruimtetelescoop ook meer dan 3 200 kandidaat exoplaneten waarvan het bestaan nog moet bevestigd worden door bijkomende waarnemingen. Foto: NASA | |
De Europese Herschel ruimtetelescoop werd op 14 mei 2009 in de ruimte gebracht door een Ariane 5 raket. Met zijn 3,5 meter grote hoofdspiegel is Herschel de grootste infraroodtelescoop die tot dan in de ruimte gebracht werd. Na de lancering werd het Herschel Space Observatory in een baan om het tweede Lagrangepunt gebracht (1,5 miljoen kilometer van de Aarde) vanwaar het observatorium onderzoek doet naar het ontstaan van sterren, sterrenstelsels, interstellaire stofwolken en planeten. Doordat Herschel waarnemingen uitvoert in het verre infrarood wordt deze vooral gebruikt om koude, ver af gelegen, objecten te bestuderen. Foto: ESA | |
Op 24 juli 2009 wordt door koning Juan Carlos I van Spanje de Gran Telescopio Canarias ingehuldigd. De telescoop heeft een hoofdspiegel met een diameter van 10,4 meter en bevindt zich op een 2400 meter hoge vulkanische berg op het Spaanse eiland La Palma. De Gran Telescopio Canarias is een samenwerkingsproject tussen Spanje, Mexico en de Universiteit van Florida en kostte 130 miljoen euro. Gedrurende zeven jaar hebben meer dan 1000 mensen gewerkt aan dit observatorium. Bij de inhuldiging was dit de grootste telescoop op Aarde. |
2018 |
|
---|---|
SPHERE, een instrument van de Very Large Telescope van ESO dat voor het zoeken naar planeten wordt gebruikt, heeft in 2018 het eerste bevestigde beeld vastgelegd van een planeet die gevangen zit in de stofrijke schijf rond een jonge ster. Deze spectaculaire opname is de eerste duidelijke foto van een planeet bij de dwergster PDS 70 die tijdens zijn vorming is betrapt. De planeet steekt duidelijk af: het is de heldere vlek rechtsonder het centrum, dat is afgeschermd door het coronagraafmasker dat is gebruikt om het verblindende licht van de centrale ster tegen te houden. Foto: ESO |
2019 |
|
---|---|
Astronomen zijn er in april 2019 voor het eerst in geslaagd een beeld te vormen van een zwart gat. Het gaat om een beeld van de fotonengordel rond de waarnemingshorizon van het zwarte gat in het sterrenstelsel M87 en van de schaduw van die horizon. De astronomen gebruikten hiervoor de Event Horizon Telescope (EHT), een virtuele radiotelescoop zo groot als de aarde. De diameter van de fotonengordel is 100 miljard kilometer en het zwarte gat heeft een massa van 6,5 miljard keer de zonnemassa. Foto: Event Horizon Telescope Collaboration |
2021 |
|
---|---|
Op 25 december 2021 wordt de zes ton zware James Webb Space Telescope in de ruimte gebracht door een krachtige Europese Ariane 5 raket. Deze ruimtetelescoop met een telescoopdiameter van 6,5 meter is een optische en infraroodtelescoop en is de opvolger is van de Hubble-ruimtetelescoop en de Spitzer Space Telescope. NASA heeft de telescoop samen met Europa en Canada gebouwd en de ruimtetelescoop werd uitgerust met vier wetenschappelijke instrumenten. Met de JWST wil men licht opvangen van sterren en sterrenstelsels die kort na de oerknal werden gevormd alsook de vorming van nieuwe sterrenstelsels observeren. Foto: NASA |
2023 |
|
---|---|
De Europese ruimtetelescoop Euclid wordt op 1 juli 2023 probleemloos in de ruimte gebracht. Euclid is een missie van de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA) om de geometrie van het heelal in kaart te brengen en is vernoemd naar de Griekse wiskundige Euclides van Alexandrië, de grondlegger van de meetkunde. Euclid werd uitgerust met twee instrumenten en zal het heelal waarnemen vanop het Lagrangepunt L2. Deze missie zal de relatie tussen de afstand (roodverschuiving) en de evolutie van de kosmische structuren onderzoeken. Dit zal gebeuren door van sterrenstelsels en clusters van sterrenstelsels de vorm en de roodverschuiving te meten tot een roodverschuiving van z ~ 2. Dit wil zeggen dat men tot 10 miljard jaar terug in de tijd zal kijken. Foto: ESA |