De GMW is een satellietstelsel van de Melkweg dat vooral vanaf het zuidelijk halfrond goed te zien is. Met een afstand van slechts ongeveer 160.000 lichtjaar ligt het praktisch voor onze deur. Niet alleen ligt de GMW dicht bij huis, we zien zijn enige spiraalarm ook nog eens van bovenaf, waardoor gebieden zoals N180 B zich gemakkelijk laten onderzoeken. H II-gebieden zijn interstellaire wolken van geïoniseerde waterstof – de kale kernen van waterstofatomen. Deze regio’s zijn stellaire kraamkamers, en de pas gevormde zware sterren zijn verantwoordelijk voor de ionisatie van het omringende gas, wat een spectaculair schouwspel oplevert. De karakteristieke vorm van N180 B bestaat uit een reusachtige bel van geïoniseerde waterstof, omgeven door vier kleinere bellen. Diep in deze gloeiende wolk heeft MUSE een jet ontdekt die wordt uitgezonden door een jonge ster – een zwaar jong stellair object met twaalf keer zoveel massa als onze zon. De jet, die Herbig-Haro 1177 of kortweg HH 1177 wordt genoemd – is op bijgaande foto goed te zien. Het is voor het eerst dat zo’n jet buiten onze Melkweg in zichtbaar licht is waargenomen – doorgaans worden ze aan het zicht onttrokken door het vele stof in hun omgeving.
Het relatief stofvrije karakter van de GMW maakt het echter mogelijk om HH 1177 op zichtbare golflengten waar te nemen. Met een lengte van bijna 33 lichtjaar is dit een van de langste jets van dit type die ooit zijn waargenomen. HH 1177 geeft inzicht in de vroege levensfasen van sterren. De jet is sterk gecollimeerd: hij wordt naar het uiteinde toe nauwelijks breder. Jets zoals deze houden verband met de accretieschijven van hun ster en kunnen licht werpen op de manier waarop jonge sterren materie verzamelen. Astronomen hebben ontdekt dat zowel zware als lichte sterren gecollimeerde jets zoals HH 1177 uitstoten. Dat doen ze ongeveer op dezelfde manier, wat erop wijst dat de vorming van zware sterren op vergelijkbare wijze verloopt als die van hun lichtere tegenhangers. MUSE is onlangs enorm verbeterd door de toevoeging van de Adaptive Optics Facility, die in 2017 zijn eerste licht zag in Wide Field Mode. Adaptieve optiek is het middel waarmee ESO-telescopen het beeldvertroebelende effect van de aardatmosfeer tegengaan dat sterren doet fonkelen. Op die manier kunnen toch scherpe, detailrijke opnamen worden gemaakt. Sinds het verkrijgen van deze beeldgegevens heeft MUSE door de toevoeging van de Narrow Field Mode een blik gekregen die bijna even scherp is als die van de Hubble-ruimtetelescoop van NASA en ESA. Daardoor kan hij het heelal nu gedetailleerder verkennen dan ooit tevoren.
Het H II-gebied LHA 120-N 180B in het sterrenbeeld Mensa - Foto: ESO/IAU/Sky & Telescope